Woord vooraf Wanneer we ingaan op het ontstaan van de naam dan kunnen wij met vrij grote zekerheid zeggen dat het eerste deel “Japan” of “Japanse” slaat op het gelijknamige continent. Een stuk moeilijker is het tweede deel “Hoso”. De ene bron spreekt van een verbastering uit het Chinees waar de karakters voor “Hoso” overeenkomen met “mus, vink”. Een andere bron houdt het dan op een afgeleide van het bijvoeg­lijke naamwoord “fijn, smal”, dat naargelang van de wijze waarop de Japanse karakters worden gebruikt.
De Japan Hoso
Geschiedenis en evolutie In het begin van 19de eeuw was er een grote vraag in Engeland naar vogels uit België. Vooral de toen erg populaire “Grote Gentenaar” was erg geliefd. Rond de jaren 1830 hadden de Schotse kanarieliefhebbers meer en meer oog voor de smallere vrij opgerichte vogels. In het midden van de Victoriaanse eeuw ontwikkelde zich een vogel met een gebogen houding. Deze kreeg de naam mee van de stad waar zijn wieg stond: “Glasgow Don”.
De Japanse Hoso, al 50 jaar
De Glasgow Don had niet de grootte van onze Scotch Fancy heden ten dage, was voller op de borst en in de breedte (meer schouders) maar had wel een duidelijk uitgesproken gebogen houding. Wanneer in Japan de laatste decenniën van de Edo-periode of Tokugawa-periode aangebroken was (in de Japanse geschiedenis is dat de periode van 24 maart 1603 tot 3 mei 1868 waarbij het land geregeerd werd van uit Edo, het huidige Tokyo), werden de handelingen van de buitenlands scheepvaardij geordend en gereglementeerd (1825). Al vlug was er een grote belangstelling voor de gevleugelde kleinoden die mee voeren en niet in het minst voor de kanariesoorten uit Europa en dat zowel naar kleur, vorm (kuifvogels, vermoedelijk de Lancashire) als naar zang. Heel wat vogels vonden toen hun weg naar Japan via de haven van Dejima bij Nagasaki waar een Nederlandse handelspost was. Er was in de Edo-periode een bloeiende cultuur waar tam gemaakte zangvogels hoog aangeschreven stonden. Denken we maar aan de Japanse Struikzanger (Cettia diphone), de Japanse Brilvogel (Zosterops japonicus) en de iets grotere Japanse Nachtegaal (Leiothrix lutea). Hun gefluit werd dan ook zeer op prijs gesteld. Maar diezelfde cultuur had ook een voorliefde voor “klein” en “fijn”. Denken we maar aan de uit China overgewaaide Bonsai cultuur met zijn uitstraling naar het beheersen van de natuur. Hun voorliefde ging dan ook uit naar steeds kleinere en fijnere vogeltjes.